Hans Op de Beeck - Tussen dagdroom en fixatie
Philippe Pirotte | Festival van Vlaanderen, 1 May 2003
Op één van de foto’s uit de reeks ‘Amusement’ van Hans Op de Beeck vormen drie rijen pluchen tijgers en luipaarden – als het ware geïnstalleerd op een soort tribune – een schijnbaar publiek voor een onzichtbaar spektakel. De decoratieve vacht van de speelgoeddieren werkt sterk picturaal en bezorgt de foto een bijna oriëntalistische sfeer. Die visuele rijkdom wordt nog verlevendigd door de oranjerode lampjes die de ‘tribune’ afboorden. Het is duidelijk avond. Door de weerkaatsing van het flitslicht van de camera in de kralen ogen, verkrijgen de pluchen dieren een onecht leven. De veronderstelde grijns, gevormd door het strepen- en vlekkenpatroon om hun bek, biedt een toepasselijke reactie tegenover het absurde schouwspel dat zich regelmatig voor hun neus afspeelt en waarvan zijzelf de index vormen, binnen een libidineuze dialectiek van intersubjectieve relaties. Het speelgoeddier dat moet veroverd worden op de kermis, transformeert in een teken van liefde en belichaamt zo de bevestiging van de houding van twee figuren tegenover mekaar. Het is ook niet toevallig dat deze katalysators van het verlangen, letterlijk gedomesticeerd tot troeteldieren, herinneren aan de trofeeën van de jacht, die, eens veroverd, triomfantelijk naar huis worden gedragen. Gezien het spel zelf niet in beeld is, maar slechts de objecten - zonder reële gebruikswaarde - die een veronderstelde behoefte moeten bevredigen, belichaamt de foto bij uitstek wat de kunstenaar zelf het ‘tragische’ noemt in ’s mens inspanningen om zichzelf te amuseren; het onvermogen om de realiteit te beleven wordt gecompenseerd met een ‘pseudo-event’. Op een andere foto uit dezelfde reeks, waarbij Hans Op de Beeck frontaal focust op uitgestalde babypoppen, krijgt deze vaststelling zelfs een ongemakkelijk, intriest karakter.
Dit zijn uiteraard anekdotes die je met de beelden kunt verbinden, die je eruit kunt deduceren. Dat is mogelijk met haast alle beelden van Hans Op de Beeck; hij noemt dat zelf een bewust gewilde instapfactor. Maar er is ook iets anders. De kunstenaar ‘toont’ slechts. De reeks ‘Amusement’ beweegt zich bewust elliptisch rond de kermis als één van de meest archaïsche met technologie doorweven arrangementen binnen een concurrerend veld van verstrooiing, dat wordt volgehouden doorheen grote delen van ons wakende leven als resultaat van een onvermoeibare kolonisatie van vrije tijd en ontspanning. Maar het maken van deze beelden kent geen enkele moralistische motivatie. Door fragmenten te isoleren uit het grotere belevingsveld van de hedendaagse leefomgeving, focust hij net op het geënsceneerde karakter ervan, veeleer op de vorm dan het verhaal.
Hans Op de Beeck heeft op die manier ook lege speelplaatsen en speeltuinen gefotografeerd, stationshallen, snelwegrestaurants en turnzalen, of een zwembad waarin het water een immobiel spiegelend oppervlak vormt omdat het nog door geen enkele zwemmer aangeraakt is. Hij is gebiologeerd door de publieke plekken die slechts bestaan bij de gratie van een menselijke interactie, maar die op zichzelf geen intrinsiek nut hebben. Ontdaan van activiteit kunnen deze suburbane eigenaardigheden, decors voor performativiteit, er slechts absurd uitzien. In een herbeleefd moment van particuliere aandacht voor het onechte van die bij uitstek voor transit, beweging of ontspanning geconstrueerde sites, verkrijgen ze een esthetisch aura, net door ze te isoleren van hun sociale functie. Binnen de gefragmenteerde beleving van de moderne wereld toont hij een gefocuste aandacht voor die plaatsen, en voert de aandacht naar de vaststelling van een strategie van geografische disciplinering van functionaliteit en isolement die door de spektakelmaatschappij gecompenseerd moet worden met de onmiddellijke impact van een oneindig aantal verstrooiende stimuli. In de maquettes die de kunstenaar rond dezelfde thematiek ontwikkelde, verschuift hij net een contemplatieve blik terug naar die hedendaagse leefomgeving. Door een aantal details weg te laten en ze te tonen als perfecte, haast afgelikte oppervlakken, buiten de continuïteit van de tijd, krijgen deze plaatsen een autonoom picturaal karakter en wordt hun absurde karakter uitvergroot op het claustrofobische af.
In de meeste van zijn werken thematiseert Hans Op de Beeck de deficiëntie van de aandacht, de betrokkenheid, en de receptie van stimuli binnen de geografie van moderne verstrooiing. Hij formuleert een dissociatie van het publieke gedisciplineerd gedrag, namelijk het volatiele en paradoxale karakter van de menselijke aandacht binnen een maatschappij van werk, spektakel en entertainment die die aandacht telkens aanspreekt en uitdaagt. Getuigend van de mutaties in de organisatie van afleiding, concentratie en aandacht creëert hij beelden die net ontstaan binnen de voorwaarden van momenten van verstrooidheid, dagdromen of andere niet-gedisciplineerde mentale toestanden. Een aantal werken behandelt deze onderling verwante begrippen direct. In het videowerk Determination (1) volgt de kijker/camera in een auto een andere auto op de snelweg. Een jongetje op de achterbank van die wagen kijkt tegelijkertijd dromerig en gefixeerd terug. Het kind in de wagen kijkt op een manier zoals we naar televisie kijken: in een voortdurende fascinatie geprovoceerd door de lumineuze animatie van een scherm, die aan het hypnotische grenst. De video werkt verwarrend op onze zinnen, want het lijkt alsof we onszelf zien kijken. Een aantal levensgrote foto’s, eveneens getiteld Determination toont zittende vrouwen in verschillende omgevingen. Ook hun gezichtsuitdrukking houdt het midden tussen contemplatie, ‘rêverie’ en een haast hypnotische blik, in een toestand buiten de tijd die de aandacht immobiliseert. Hoewel de vrouwen ons aankijken wordt de blik, net als bij het jongetje, niet echt teruggevoerd. Op geen enkele wijze wordt een wereld gereflecteerd of een interne wereld geprojecteerd. De gefixeerde aandacht van de figuren die ontsnapt aan disciplinaire controle, verleent de beelden opnieuw een soort ongemakkelijkheid. Deze werken visualiseren een mentale toestand die uit de dagelijkse pragmatische continuïteit is gelicht, verwant aan de dagdroom, en zijn bespookt door de mogelijkheid van hun eigen overdrijving, waarbij het dromen ongemerkt kan muteren in een soort van zelfhypnose. Op de Beeck probeert een subjectieve tijd in beeld te brengen die ontsnapt aan het gedisciplineerde continuüm. In een werk als Licht waarbij een man naar een lege lichtbak staart, verschuift de kunstenaar de inwisselbare relatie van subject/object uit de Determination –reeks. Het verontrustende lost op, doordat we ons in dezelfde ruimte bevinden als de persoon op de foto: we kijken mee in de absurde leegte van het licht.
In een aantal andere werken wordt dat principe volledig achtergelaten. Niet de uitgebeelde persoon bezit de blik van de rêverie, soms dicht bij een soort obsessie of bijna een trance - buiten de tijd -, maar de toeschouwer wordt geconfronteerd met de beelden die we alleen in dat soort toestand kunnen zien. Reeds de vroege reeksen On the Road en Nowhere werden hierdoor gekenmerkt maar zeker in Sub en Location (1) verplicht Hans Op de Beeck de toeschouwer de rol op te nemen van degene die de subjectieve tijd beleeft. In de video Sub fixeert de camera een bewegende roltrap die eindeloos naar beneden lijkt te bewegen. Het elektrische licht reflecteert en glijdt ritmisch over de treden van de nooit aankomende roltrap. De mentale toestand die Op de Beeck wil oproepen, wordt helemaal in de toeschouwer gelokaliseerd. De kunstenaar gokt bij dit soort werken misschien op het déjà vu. Met het idee een beeld en een gevoel dat we kennen tastbaar te maken, creëert hij het object dat slechts door de rêverie kan worden herkend.
De maquette Location (1) biedt ons een nachtelijk zicht op een compleet verlaten kruispunt waar ogenschijnlijk niets gebeurt, behalve dan het regelmatig knipperen van de verkeerslichten. Gedurende de dag is het een kruispunt vol activiteit; het verkeer, het feit dat het gebruikt wordt, maakt de plek transparant, onzichtbaar. In het dagelijks ritme van het verkeer sta je niet stil bij de conditionering en automatismen die zulke absurde plekken genereren. Eens de activiteit geminimaliseerd is, verschijnt er een soort no man's land dat je slechts herkent en bekijkt als in een droom. Hans Op de Beeck spreekt zelf van een soort ‘mood’ die noodzakelijk is om dit soort beelden te herkennen. Het werk bevat een sterk picturaal karakter en begint als een set te fungeren voor een andere, private, ervaring van de tijd. Men vermoedt tegelijk ook een ‘elders’ binnen handbereik, aan de achterkant van het decor, de aanwezigheid van wat voor mysterie dan ook, op de rand van een dreiging.
In meer recent werk gaat Hans Op de Beeck nog een stap verder in het experimenteren met het idee van de subjectieve blik. Vier installaties, ‘Staged Landscapes’, verbeelden tuinen en andere buitenplaatsen die de kunstenaar creëerde op basis van persoonlijke herinneringen. Een tuin met een vijvertje en een paar bomen, een lege speelplaats met de typisch Belgische ommuring van beton, twee naast mekaar liggende, haast identieke achtertuinen ... De tuin is, als een extensie van het huis, in de eerste plaats een persoonlijk landschap, een plek geconcipieerd voor persoonlijke contemplatie die toelaat onszelf mentaal te isoleren en ons terug te trekken uit de functionaliteit en temporaliteit van alledag. Door ze met het aura van de nostalgie op te laden - hij kijkt door zijn vroegere blik - dwingt Hans Op de Beeck ook het kijken van de toeschouwer in de positie van een hypothetische andere toeschouwer: we ‘zien’ de blik van degene die naar deze landschappen terugkijkt. Het fragment, het tuinzicht of landschap wordt uit zijn context gehaald, uit zijn continuïteit verwijderd en in een soort mythisch, eeuwig en tijdloos heden geplaatst. Er wordt naar dat heden gekeken met de ogen van een mythisch verleden. Dat is wat de nostalgische afstand impliceert: de installaties tonen niet zozeer de landschappen en tuinen uit Op de Beecks jeugd, maar de blik die naar die landschappen en tuinen kijkt. We zien de kunstenaar, of onszelf - in die mate dat we de herinneringen herkennen - kijken in het bekeken beeld. De kunstenaar slaagt er op die manier in dat het ‘private’ van de thematiek zich eigenlijk op formeel vlak ‘realiseert’.
Hans Op de Beeck belicht in zijn werk een ondertussen misschien archaïsch aspect van de westerse moderniteit; namelijk de vraag dat individuen zichzelf definiëren en vormen volgens de capaciteit van het aandacht schenken aan een geïsoleerde gebeurtenis of een beeld. Beseffend dat zoiets ondertussen haast onwerelds is geworden - het dagdromen kan omslaan in een soort staren dat aan het hysterische grenst - impliceren zijn werken tegelijkertijd het exces van dat disengagement van een breder aandachtsveld. Vooral in het videowerk wordt dit aspect haast tragikomisch geformuleerd. Sommige van zijn andere werken waarin de mens niet zichtbaar is, kan men misschien ‘nostalgisch’ noemen, maar dan niet als een verlangen naar een andere tijd. Hans Op de Beeck construeert een nostalgische blik die de doorzichtigheid van het beschouwde hedendaagse beeld vertroebelt, en het zijn fascinatie verleent.