Metropolis-M
Ilse van Rijn, 1 September 2004
Zwart, zwart, alles moet zwart
Malevich knoopte de kleuren op en maakte in tachtig bij tachtig centimeter zijn zwarte vierkant op witte oneindigheid (Zwart Vierkant, 1915). Ad Reinhardt verwees in zijn zwarte monochromen van na 1960 (1,5 X 1,5) naar het object dat het doek in feite was. Hans Op de Beeck (Turnhout, 1969) gaat dezer dagen een trede hoger staan op die trap. Zijn nieuwe installatie vult in haar eentje een volledige museumzaal. Location (5) (2004) is ruim 21 meter lang, 11 meter breed en 4 meter hoog, betreed je lijfelijk en, je raadt het al, is volledig opgetrokken uit zwart.
Als je binnenkomt, hangen er een regenjas en een paraplu aan een kapstok; blijkbaar ben je niet de enige hier. Er klinkt middle-of-the-roadmuziek uit een krakerige transistorradio. Dit is een Belgisch wegrestaurant, maar je bevindt je alleen in het interieur. Als je ogen gewend zijn aan het donker, zie je links het buffet van de selfservice, ontwaar je rechts bankjes en houten tafeltjes. Deze zijn in rijen achter elkaar geplaatst en bieden uitzicht op de snelweg die, links met een bocht uit zicht verdwijnt. Oranje straatverlichting accentueert de curve van de weg en ook het donker waarin je inmiddels hebt plaatsgenomen. Het geheel, weg en restaurant, maakt een desolate indruk, zonder deprimerend te zijn. Je voelt je vreemd op je gemak hier. Sneeuwt het buiten? De menukaart is onleesbaar, de suiker in de pot op tafel is zwart. De bankjes, op mensenmaat gemaakt, bieden comfort en welbehagen. Dit is juist wat je nodig hebt op een koude winterdag.
Het zwart in Op de Beecks wegrestaurant heeft een zweem van lichtheid die je het niet zou toedichten. Het is er enerzijds om het nachtelijk landschap weer te geven, anderzijds tilt het je uit je eigen hachelijkheid. Het zorgt voor intimiteit, maar ook voor anonimiteit. ]e aanvankelijke weerstand ertegen wordt opgeheven door de herkenbaarheid van de plek waar je je bevindt. Je hebt niet het gevoel dat je iemands privéterrein met voeten betreedt. Dit is zo’n non-place waaraan we inmiddels gewend zijn geraakt en waar je urenlang kunt verwijlen.
In Op de Beecks werk hebben we vaker van doen met situaties waarin deze mengeling van verlatenheid en herkenning elkaar ontmoeten. Zo rijden we in een loop (Situation (1), 2000, 1 min 30 sec) met ons wagentje langs de schappen met snoep en sigaren van een supermarkt. Verveeld wachten caissières in een identieke roze bloes. De camera rent: we hebben haast, we hebben meer te doen, zo vertelt Op de Beeck. Maar vanwaar die noodzaak? Dit is absurd. Er zijn immers geen rijen voor de kassa’s.
In Determination (1) (1996, 9 min) zien we het blonde hoofd van een jongetje dat door de achterruit van een auto bewegingloos naar buiten kijkt. De zilvergrijze Mercedes rijdt, de ouders slaan geen acht op het kind. De jongen staart en nog net zien we onder in beeld het logo van de auto waarin hij zit. Waar gaat de jongen naartoe? Weer is er de melancholie en tristesse, vooral in het laatste beeld, en je vraagt je af waarom al die zwartheid in Ondertussen... geen vat op je krijgt. Zo is ook de film My Brother's gardens (2003, 37 min) in zwarten opgezet. Maar na het zien hiervan begrijp je ineens waarnaar je al die tijd hebt zitten kijken. Dan pas wordt duidelijk waar de zo-even genoemde lichtheid in het zwart vandaan komt, waarom je de tentoonstelling met een glimlach verlaat in plaats van met een zwaar gemoed.
My Brother's gardens vertelt het verhaal van drie broers, waarin ieder van hen zijn eigen aandeel heeft. Scènes, broers, hun geschiedenissen wisselen elkaar af en volgen elkaar op. Maar meer nog dan de afzonderlijke levens van de jongens, blijft je de manier bij waarop Op de Beeck deze verbeeldt. Het decor wordt naast de ‘werkelijke’ setting gevormd door maquettes en geanimeerde tekeningen. Het verhaal wordt voorgedragen, we zien de lezer in de opnamestudio, maar ook een acteur die in het verhaal Koen is, of Eric of Mark. Hun levens vervloeien, net als de beelden waarin Op de Beeck ze vertelt. Zo wordt het raam van een observatorium, essentieel in de wereld van de ene broer, het raam van een restaurant of van de trein, waarin de tweede broer zit. In een volgend beeld verandert het raam langzaam in het papier waarop de bomen getekend worden die door het raam van het observatorium zichtbaar zijn. Waarna de getekende bomen weer achtergrond worden. Op deze manier worden de levens van de jongens met elkaar vervlochten, en de broers onderling verbonden. Beeld is verzelfstandigd in My Brother's gardens: een tekening is geen tekening meer, maar een beeld waarop door middel van een volgend beeld wordt voortgeborduurd. En doordat de film deels zichtbaar voorgelezen wordt, wordt de illusie ervan verbroken. Niet zozeer de verhaallijn van de film treedt naar voren, als wel de constructie ervan: de film is opgebouwd uit het associatief gebruik van beeld.
Door telkens zorgvuldig zijn standpunt te kiezen en te kadreren (in Determination (1), maar ook in de wegdraaiende weg in Location (5)), door het kleurgebruik, al dan niet zwart, of door middel van gekozen afmetingen, kleiner, als in zijn maquettes, of op mensenformaat, prent hij je als bezoeker zijn beelden in je hoofd. Hij schuwt geen middel of medium om het beeld te communiceren. Het beeld van Op de Beeck is poëtisch te noemen, hierin schuilt zijn kracht. Alle eventuele zwaarmoedigheid wordt erdoor opgetild. En ze blijven je bij.