Interview met Hans Op de Beeck
Eva Wittocx | IBK/ E-Flux, 8 November 2005
Tijdens de afgelopen jaren zag ik verschillende werken van je, zowel architecturale modellen als videofilms, grote installaties, sculpturen, foto’s en animatiefilms gebaseerd op tekeningen. Doorheen de verschillende media waarin je werkt, lijkt de kracht van je werk te zijn dat er steeds een balans is tussen een specifiek gevoel dat opgeroepen wordt en een bepaalde abstractie van de werkelijkheid.
'Meestal vertrek ik inderdaad van een gevoel of een soort stemming die ik wil ensceneren en waarvan ik hoop dat die stemming overgedragen wordt op de toeschouwer. Dit spelen op ‘stemming’ is een moeilijke en complexe inzet en kan snel gevaarlijk worden. Met mijn werk lever ik dan ook een soort gevecht om via mise-en-scène tot een waarachtige beleving te komen. Ik hou van het moment waarop je, door dingen op een bepaalde manier in beeld te brengen, een beeld kan doen kantelen naar iets waarachtigs. Dit is zoals bij het theater: op het ene moment zie je gewoon een aantal acteurs op een podium, op een ander moment worden de acteurs personages en denk je niet meer na over de artificiële context, en krijgt het geheel iets authentieks. Ik zie mijn werk als een manier om met de melancholie en absurditeit van het menselijke bestaan om te gaan. Ik wil dat je altijd kunt terugvallen op de relativering "het is maar een enscenering"; het is een constructie die toelaat om het ondraaglijke te relativeren. Het kantelmoment tussen pose en authenticiteit vind je ook in werken van Vermeer. Je ziet overduidelijk dat het meisje dat je van bij een tafeltje aankijkt gewoon voor de schilder poseerde en dat de schilder het decorum rondom volledig componeerde, maar tegelijk is er veel meer gaande. Je ontmoet haar werkelijk, ondanks de pose. Vanaf het moment dat je als kijker beslist om in het werk mee te gaan, betreed je plots een wereld die geloofwaardig wordt. Doordat ik onmiddellijk aan de toeschouwer toegeef dat wat ik maak "maar" een projectiemodel is, een constructie van een mogelijke realiteit, laat ik de kijker beslissen om al dan niet mee te gaan in die parallelle realiteit. Die open keuze is belangrijk.'
Kan men stellen dat je in een deel van je werk evolueerde van het werken met modellen op schaal naar decors op ware grootte? Is er een zekere logica voor jou?
'Ik ben geïnteresseerd in sculptuur, in het figuratieve beeld en in drie dimensies, maar ook in tekeningen en animatiefilm en klank. Ik evolueer niet lineair van klein naar groot. Installaties zijn, zoals mijn tekeningen, video’s, tekst en muziek, niet meer dan een dienend middel om een beeld te genereren. Ik wil mogelijkheden aftasten. In sommige schaalmodellen van fictieve ruimtes zocht ik de kitsch op en maakte ik kleinburgerlijke tuintjes met namaakrotsen. Aan het andere uiterste vond je cleane, haast steriel architecturale modellen die meer conceptueel van inslag waren. Nu zijn mijn installaties levensgroot en belevingsgericht, maar dat betekent niet dat ik op een bepaald moment niet terug kleiner ruimtelijk werk zal maken. Ik ben niet met een medium bezig, maar met de mise-en-scène van een beeld. Ik wil de grenzen van het artificiële aftasten, gaande van een eerder rationele benadering tot het flirten met slechte smaak.
Ik ben enkele jaren terug van fictieve werelden op schaal naar omgevingen op reële schaal overgegaan, gewoon als een andere optie die het werk meer lijfelijk, belevingsgericht kan maken. Je wordt nu als toeschouwer uitgenodigd om de installaties letterlijk te "betreden". Ik wil zowel de illusie als het falen van een illusie op ware grootte aanbieden.
Het architecturale gedeelte van Location (5), een betreedbare installatie van een wegrestaurant met uitkijk op een nachtelijk snelweglandschap, een werk van 300 m2 voor mijn solotentoonstelling in het GEM in Den Haag, is bijvoorbeeld volledig monochroom zwart. Alles heb ik met mijn medewerkers ontworpen en handgemaakt, zonder het gebruik van readymade meubilair of straatverlichting. Met deze beslissing wil ik aangeven dat mijn werk een sculpturale configuratie van verschillende elementen is en niet een letterlijke simulatie van een realiteit; het blijft onomstotelijk een interpretatie, een vertaling, een herschepping. Voor mijn installaties vertrek ik dan ook niet vanuit fotomateriaal, maar begin ik gewoon te bouwen vanuit het geheugen en de fantasie. Door de grootte wordt het werk op een zintuiglijke schaal gebracht.
Met deze installaties wil ik onderzoeken in hoeverre je iets kunt oproepen door middel van een gecomponeerd decorum, een artificiële omgeving. Er gebeurt an sich namelijk helemaal niets in de decors; ze zijn een mise-en-scène van een non-event, waarin actie denkbaar is, maar niet geboden wordt. De toeschouwer wordt de stille protagonist. Mensen gaan binnen en kijken, soms erg lang, naar het "niets" en het "nergens" van bijvoorbeeld die verlaten nachtelijke snelweg. Er ontstaat een soort verdichting van een ervaring. Voor dit werk vertrok ik van dat typische, moeilijk duidbare gevoel 's nachts alleen in een leeg wegrestaurant te zitten met zicht op een eindeloze snelweg, de roes van het onderweg zijn. Die persoonlijke beleving probeer ik terug op te roepen in een installatie. Tegelijk besef ik dat deze poging gedoemd is om te falen, aangezien je nooit in competitie kunt gaan met de realiteit.
Maar hoewel je voelt dat alles artificieel is, geeft deze representatie een soort specifieke intensiteit die je niet bereikt wanneer je halsstarrig aan de illusie van de realiteit wil vasthouden. Het toegeven aan het letterlijk artificiële kan leiden tot een geconcentreerde, geladen versie van de realiteit. Op contradictorische wijze geloof ik zo dus in de authenticiteit van ‘fake’.
In Loss, een recente animatiefilm uit 2004, toon ik beelden van artificiële landschappen en gebouwen die continu transformeren. Het zijn een soort vermenselijkte landschappen, met alle krampachtige ratio en onbeholpenheid van dien. Een van de rode draden in mijn werk is dan ook het menselijke onvermogen. Onvermogen in het algemeen, en meer specifiek het onvermogen om in de meest brede zin met elkaar en de ruimte om te gaan. Mijn aandacht gaat uit naar de fysieke ruimte tussen personen, de intimiteit, de afstand tussen personen of gemeenschappen, de eigenaardige aandrang van de mens om ruimte steeds te vermenselijken, en hoe hij daar vaak in faalt. Dat falen van de mens in de omgang met ruimte is fascinerend; die knullige onbeholpenheid duidt op onze tragikomische conditie.
Zonder al te zwaarmoedig te willen overkomen, wil ik vanaf een reflectieve afstand de absurditeit van het leven in beelden vatten. Wanneer je het leven op een filosofische afstand bekijkt, dan kun je niet anders dan vaststellen dat het leven absurd is. Deze vaststelling is beklemmend, maar tegelijk ook bevrijdend; ze laat je onder meer toe om tragische momenten te relativeren, te plaatsen. Die absurditeit is natuurlijk ook ethisch problematisch, want waarom zou je je nog engageren voor wat dan ook in dit leven als het leven toch kant noch wal raakt? Het is een interessant conflict.
Als kunstenaar wil ik beelden creëren die op de realiteit lijken maar er abstracties van zijn. Zo ontstaat er een beschouwende afstand. Voor de animatiefilm Loss maakte ik beelden van protserige laat-19de-eeuwse tuinen. Dit getemde, artificiële - de constructie - evolueert naar landschappen van vlak na de Eerste Wereldoorlog - de destructie. Het eindbeeld is een compleet verwoest woud met plassen en loopbruggen. Deze beelden zijn tegelijk mooi en wreed. Absurditeit geeft je immers de permissie om in iets wreeds schoonheid te zien. Daarnaast biedt het troost. Zoals je weet is een roman waarin iedereen gelukkig is, het lezen niet waard. Pas als er intrige, conflict, problemen aan te pas komen, wordt het verhaal intrigerend en, achteraf, louterend. Je kunt het vergelijken met de wreedheden in de Griekse tragedie, waarin men zich kan vereenzelvigen met de genadeloos door het lot getroffen protagonisten, en waar nadien toch een gevoel van loutering en vrede bij de toeschouwer achterblijft.'
Je gebruikt verschillende media door elkaar. Op welke manier maak je de keuze voor een medium?
'Meestal vertrek ik van een mentaal beeld en zoek ik naar een manier om dit adequaat te visualiseren. Toch zijn er de laatste tijd momenten waarop ik gewoon voor een medium kies. Na een groot project bijvoorbeeld, kan ik de behoefte voelen om me terug te trekken en te gaan tekenen, en op die manier toch ook een soort van fictieve ruimtes te maken die herkenbaar of instapbaar zijn voor de toeschouwer, zonder dat ik hemel en aarde moet bewegen om een werk van honderden vierkante meter te kunnen realiseren. Op dat moment kies ik voor de heldere directheid van het medium tekenen. Maar in de regel is mijn werk gegroeid vanuit een idee of een herinnering en zoek ik hoe ik dat specifieke beeld of gevoel kan oproepen voor de toeschouwer.
Een van mijn vroegste werken, Location (1), is een ruimtelijke evocatie van een verlaten nachtelijk kruispunt met knipperende verkeerslichten. De sfeer die ik wou vatten, probeerde ik eerst via film op te roepen. Het geheel kreeg te veel het effect van een horrorfilm. Toen ben ik ruimtelijk gaan werken en merkte ik dat ik door het maken van een model op tafelgrootte meer kon zeggen over de absurditeit van dit nachtelijke non-event, zonder ongewilde horrorverwachtingen op te wekken en het voordeel de toeschouwer letterlijk rond het landschap te kunnen laten wandelen. Ook met mijn films wil ik een bepaalde, moeilijk plaatbare stemming oproepen, veel meer dan een strak verhaal te vertellen. Zelfs in mijn expliciet narratief opgebouwde film My Brother's gardens is dit zo. Ik wil films maken waar je twee seconden naar kunt kijken om te begrijpen waar het om draait, maar waar je ook langer naar kunt kijken als je dat zelf wil en dieper wil graven en details ontdekken. Een videobeeld mag de toeschouwer volgens mij niet dwingen eindeloos lang te moeten zitten wachten vooraleer je wat bruikbare informatie krijgt die je zou kunnen laten vermoeden waar het naartoe zou kunnen leiden. Het zou veeleer een open uitnodiging moeten zijn die zo weinig mogelijk druk of irritatie bij de toeschouwer genereert. Het is zoals bij mijn installaties op ware grootte: je kunt er even doorheen lopen of je voelt je uitgenodigd er lange tijd in te vertoeven. Beide ervaringen zijn heel anders, maar even legitiem als ervaring. Het is van belang dat deze beslissing bij de toeschouwer ligt. Het is zoals de tijdloosheid in het schilderij: een stil beeld dat niet opdringerig is en waarbij je zelf bepaalt hoelang je mentaal in die fictieve wereld wil verblijven.'
Het wisselend gebruik van verschillende media maakt dat je werk voor de toeschouwer wel minder herkenbaar is.
'Je taak als kunstenaar is te beantwoorden aan je dwingende behoefte te creëren én te communiceren. Ik wil beelden maken die communiceren en beland daarbij vanzelf in een labyrint van media. Binnen de postmoderne realiteit van de beeldende kunstpraktijk is er een grote bewegingsvrijheid ontstaan en kun je met gelijk welk medium aan de slag. In het begin stelde ik me de vraag naar de vormelijke coherentie doorheen mijn werk, maar al gauw besefte ik dat je automatisch een samenhang bekomt omdat alles wat je maakt onvermijdelijk door jouw persoon gefilterd wordt. Het parallel werken in uiteenlopende media heeft ook het voordeel dat je verschillende soorten publiek aanspreekt. Sommige mensen laten me bijvoorbeeld weten dat ze mijn ruimtelijke installaties heel goed vinden, maar dat ze totaal niet van mijn tekeningen houden, of vice versa. Als je werk vormelijk eenduidig en rechtlijnig is, dan gaat de groep mensen die je met je werk aanspreekt snel stagneren en amper verschuiven. Maar ik zoek het multimediale dus niet bewust op. Het is iets bijkomstigs dat zich binnen mijn zoeken heel spontaan ontwikkelt.'
Eind november neem je deel aan de tentoonstelling ‘NIGHT SITES’ in het Kunstverein te Hannover. Kun je iets vertellen over de installatie die je daar zal maken?
'Het uitgangspunt van deze tentoonstelling zijn grote, zaalvullende en belevingsgerichte installaties die zich inhoudelijk concentreren op het mysterieuze, het dreigende, het donkere. Aangezien we een bepaald budget niet konden rondkrijgen, is mijn aanvankelijk voorgestelde, grootschalige project nu ingeruild voor een grote installatie die deels gebaseerd is op een werk dat ik afgelopen zomer in een groepstentoonstelling in Watou (B) toonde. Ik toon nu een stedelijk landschap in een grote gesimuleerde buitenruimte, die volledig omboord is met betonnen platen. Het is een wat claustrofobisch aandoende, levensgrote, nachtelijke site in de sneeuw, waarin werkloze tuigen staan, zoals een gesloten draaimolen, een schommel en andere verweesde speeltuigen. Het werk, Merry go round (2), is een combinatie van installatie, sculptuur, een soundscape van stemmen en klanken en gestuurde belichting. Het grootste deel zal ik in de tentoonstellingsruimte zelf moduleren. Ik geef mezelf en mijn medewerkers dan ook de tijd en ruimte om het werk ter plekke te ontwikkelen en finaliseren. Dit proces van het creëren in de tentoonstellingsruimte is essentieel voor bepaalde werken; mijn installaties zijn namelijk niet conceptueel georiënteerd, maar eerder sculpturaal en zintuiglijk van aard en houden erg veel rekening met de geboden ruimte en verhoudingen. Met zulke grote, plaatsgebonden installaties verplaats ik op dat moment de atelierwerking deels en soms volledig naar de tentoonstellingsruimte.'
Location (5), het wegrestaurant op ware grootte, was ook te zien op 'Art Unlimited' tijdens Art Basel in 2004. Genereert zo'n internationaal podium mogelijkheden voor jou als kunstenaar?
'Het opbouwen van aandacht voor je werk is een moeilijk en onvoorspelbaar proces. Na verscheidene tentoonstellingen en projecten in steden als Londen en New York, geeft een massamanifestatie als "Art Unlimited" je werk in korte tijd een veel grotere exposure, ook in de grote internationale vakbladen die plots meer oeuvrebesprekingen over je publiceren. Dat is prima en broodnodig voor je loopbaan, maar tegelijk, en op een andere manier natuurlijk, schat ik een onverwachte e-mail met een compliment van een anonieme toeschouwer even hoog. Naar aanleiding van mijn deelname aan "Art Unlimited" werd ik uitgenodigd door Nanjo & Partners om voor een nieuw museum in Towada, in het Noorden van Japan, een permanente installatie van de orde van Location (5) te creëren. Het gaat om een nieuw museum dat volledig gericht is op permanente, belevingsgerichte kunst waarbij de architectuur aan de werken aangepast zal worden. Ik zal er ook een grote, specifieke architecturale ruimte maken waarin je kunt plaatsnemen en van waaruit je de optische illusie krijgt dat je door de raampartijen naar een veranderend, eindeloos ver "buiten" kijkt. Het wordt een uitdagende architecturale en sculpturale oefening om zo precies mogelijk te balanceren tussen de meeslependheid van een waarachtige beleving en de leugenachtigheid en relativering van een decor.'