Interview Hans Op de Beeck
Joeri van der Kloet | Support, 6 February 2007
Joeri van der Kloet: Mensen met een mobiliteitsbeperking zeggen afhankelijk te zijn van hun hulpmiddelen. Dat kan een prothese zijn, een traplift, een rolstoel, een aangepaste auto, of wat dan ook. In hoeverre zie jij deze hulpmiddelen als verlengstukken van het lichaam? En wat is geen verlengstuk? En nog belangrijker: in hoeverre denk jij dat deze mensen echt afhankelijk zijn van hulpmiddelen?
Hans Op de Beeck: 'Ik vermoed dat de "afhankelijkheid" van hulpmiddelen, of het globale gevoel afhankelijk te zijn, complex en vooral zeer persoonsgebonden is, zowel fysiek als mentaal. Ik kan er geen algemene uitspraak over doen die voor eenieder die met een mobiliteitsbeperking leeft, opgaat. Zowel de aard van de beperking(en) van een lichaam, de sociale omgeving van de persoon in kwestie, zijn mentale houding, zijn visie als zijn activiteitenradius zijn enkele parameters. Maar vandaag is men in de geautomatiseerde westerse leefwereld, mét of zonder fysieke beperkingen, op verscheidene niveaus afhankelijk geworden van de technologische matrix, die zich zowel op micro- als op macroniveau manifesteert.
De problematische verweving van ons lichaam met de geautomatiseerde, labyrintische structuur van uitgezette lijnen en patronen, gedragscodes en routines, economische en sociale restricties is wat ik naar voren wil brengen in mijn Extensions-tentoonstelling. Ik kan en wil geen oordeel vellen als 'beschouwer' van het moderne leven, maar vragen zoals hoe het nu zit met de autonomie van ons handelen, en tot in welke mate we ons kunnen of willen laten meedrijven in een geoliede machine van extensies, zijn zeker aan de orde.'
JvdK: Mensen zonder mobiliteitsbeperking zeggen 'afhankelijk' te zijn van hun auto, de trein, de verwarming, hun computer, het broodmes. In hoeverre zijn we afhankelijk en in hoeverre verschilt die afhankelijkheid van de afhankelijkheid van mensen met een beperking? Is er sprake van een strikte afhankelijkheidsgrens (een rolstoel is echt nodig, een broodmes niet), of is er een goor grijs gebied? Zijn beide groepen wel zo afhankelijk, of zit het voornamelijk tussen de oren? Wat is hier het samenspel?
HOdB: 'Ons geautomatiseerde bestaan, met zijn voorverpakte eenpersoonsmaaltijden in de supermarkt, mobiele telefoontjes, roltrappen, liften, betaalkaarten enzovoort, is dusdanig complex en gelaagd geworden dat, wanneer we bijvoorbeeld zonder elektriciteit vallen, we nog moeilijk normaal kunnen functioneren. De zelfredzaamheid wordt op vele niveaus ondermijnd, en we laten het gewillig gebeuren. Technologische hulpstukken zalven (entertainmentbusiness), zijn constructief (medische technologie) of zijn ronduit destructief (wapentechnologie). Vandaar dat ik zelf een haat-liefderelatie heb met technologie: vele technologiebedrijven produceren moeiteloos voor die drie afzetmarkten tegelijk. Sommige behoeften of afhankelijkheden worden natuurlijk ook gecreëerd, zoals het gebruik van een mobiele telefoon of een gps. Maar ook gecreëerde behoeften worden op den duur - psychologisch - reële behoeften.
Je moet alles als één complex en vernetwerkt geheel beschouwen wanneer je iets als "afhankelijkheid" weegt. Je kunt natuurlijk wél stellen dat mensen met een fysieke beperking een duidelijke, aantoonbare afhankelijkheid hebben, die anders is dan de luxeafhankelijkheid van vele mensen die zonder fysieke beperkingen leven. Als je een elektrische rolstoel, een kunstbeen, een communicatiecomputer, of een volledig aangepaste omgeving nodig hebt voor dagelijkse handelingen, spreek je duidelijk over oplossingen die elementaire behoeften invullen.
Er is zeker, zoals je aangeeft, een grijze zone wat afhankelijkheid betreft, en daarin zijn we soms niet al te eerlijk tegenover onszelf. Vaak is het bijvoorbeeld echt niet nodig, verstandig of netjes om voor een kleine afstand de auto te nemen. Maar een strikte afhankelijkheidsgrens is er niet. Stellen dat "het voornamelijk allemaal tussen de oren zit", vind ik dan weer een veel te forse, paternalistische uitspraak. Dat klinkt al te veroordelend. Je moet de mens ook krediet geven voor zijn zwakte. Niet iedereen heeft, zoals de Belgische, tot aan de borst verlamde triatleet Marc Herremans, de buitengewone mentale en fysieke kracht om heroïsche daden te verrichten. Je hebt het grootste recht het moeilijk te hebben met een fysieke beperking; daar heeft niemand over te oordelen. De perceptie van een tekort, een beperking en een sociale omgeving is bij iedereen anders gekleurd. Het kunnen streven naar, of het realiseren van een vorm van zelfredzaamheid enerzijds, of onafhankelijkheid van luxe anderzijds is nobel en lovenswaardig, maar je mag het niet van iedereen verlangen. Elk heeft het recht om, op zijn/haar eigen ritme, zijn/haar invulling te zoeken rond de invulling van zijn afhankelijkheidsgevoel. Wel vind ik dat mensen zonder mobiliteitsprobleem veel grotere inspanningen moeten leveren om constructief mee te denken vanuit het perspectief van iemand met fysieke beperkingen.'