Iedereen moet mee in het bad
Geert Van Der Speeten | De Standaard, 5 November 2018
Een beeldend kunstenaar die zijn regiedebuut maakt in de opera: het is niet alledaags. In Stuttgart lokt Hans Op de Beeck voor ‘Hertog Blauwbaards burcht’ het publiek binnen in een doorwaadbare installatie.
De Belgische kunstenaar Hans Op de Beeck maakte naam met zaalvullende nachtlandschappen, haarscherp in scène gezet. Het zijn sculpturale ensceneringen, waar het publiek in kan stappen en die een zachte melancholie oproepen.
Met stilgelegde filmscènes werden ze al vergeleken, of met operadecors waar de zangers net uit verdwenen zijn. Dus waarom hem niet uitnodigen voor een regie, zo dachten ze bij Staatsoper Stuttgart. Eerder had Op de Beeck al theaterensceneringen gerealiseerd in Frankfurt en bij Het Paleis in Antwerpen, waarvoor hij telkens ook de decors en kostuums tekende.
Zijn versie van Hertog Blauwbaards burcht, een eenakter van Bartók, speelt niet in een klassiek theater. Ze palmt de Paketpostamt in aan de rand van de stad. In het voormalige postsorteercentrum is een installatie opgebouwd rond een aanlegsteiger en een meertje. Op de Beeck inviteert het publiek letterlijk om deel te nemen aan ‘immersief theater’ en zich onder te dompelen in de sfeer. Een ceremoniemeester nodigt je uit om overschoenen aan te trekken en neemt je dan, enkeldiep door het water, op sleeptouw langs zandbanken met olievaten, wat kale bomen, een stilleven met bootjes en manden.
Gezamenlijk door deze plas waden: het is een stille tocht, een ritueel dat de zintuigen op scherp zet. De boodschap is ook helder: iedereen moet mee in het bad. We krijgen de rol van voyeurs toebedeeld, die toekijken bij het echec van een liefdeskoppel.
Meer van tranen
Hertog Blauwbaards burcht wekte onbegrip bij zijn première in 1918, maar groeide uit tot een van de meest gespeelde werken uit het twintigste-eeuwse repertoire. Het boze sprookje van de sadistische Blauwbaard wordt bij Bela Bartók een intiem relatiedrama. Centraal staat een man die niet in zijn kaarten laat kijken en machteloos communiceert. Zijn pikdonkere spookkasteel staat symbool voor zijn ziel, voor de krassen van het verleden. Zijn nieuwe bruid, Judith, weet binnen te breken. Ze forceert hem om de zeven deuren van de burcht te openen en ontdekt een martelkamer, een wapenkamer, een schatkamer, een tuin, het onmetelijke landschap van zijn rijk, maar ook een meer van tranen en een kamer met de drie bruiden die Judith voorafgingen.
Overal kleeft bloed.
Het geladen drama, met veel suspense en symboliek, heeft Hans Op de Beeck bewust klein en doordeweeks gehouden. Blauwbaard is bij hem een man met een donker verleden, die komt aangereden met de fiets. Judith duikt op met een rugzakje – ook zij draagt een geschiedenis mee. Ze is het type vrouw dat uit is op een relatie met een ruig en avontuurlijk kantje.
Op de Beecks krachttoer is dat hij ‘Blauwbaard’ ontdoet van zijn loden zwaarte en die omtovert in een gestileerd stilleven van licht en schaduw
Het decor is in deze voorstelling het enige zinnebeeld. Maar wat een vondst: de waterplas staat voor de poel van tranen achter de zesde deur, voor de stille waters en diepe gronden van Blauwbaard. Subtiel wordt gesuggereerd dat er iets broeit onder het wateroppervlak waar we rond zitten.
Klankuitbarsting
Verder doet deze voorstelling een beroep op de verbeelding, op een onspectaculaire manier. We krijgen geen horrorpaleis te zien, geen grootste effecten. Maar de beklemmende, lugubere sfeer zit wel gevat in de muziek van deze compacte mini-opera. Zelden klonken de majestatische klankuitbarstingen zo prominent. De zeven deuren voeren elk naar een andere wereld. Je hoort het tinkelen van het zilverwitte maanlicht of de glinsteringen van de schatkamer. En als dirigent Titus Engel het weidse panorama opengooit, komen acht koperblazers de machtige sound nog versterken.
De cast telt twee klasbakken. Falk Struckmann weet zijn rol klein en introvert te houden als hij Blauwbaards slagveld van weemoed en schuld overziet. Ook Claudia Mahnke, een vastberaden en licht-frivole Judith, verliest zich vocaal niet in angst of extase. Aan het slot rest ook niet de ‘eeuwige duisternis’ die Bartók voorspelt. Het koppel gaat ontgoocheld uit elkaar, zij met haar rugzakje weer om.
Hans Op de Beeck neemt zijn opdracht als totaalkunstenaar hier serieus. Hij schreef zelf een nieuwe introductietekst en componeerde als prelude nog een kaduuk walsje. Een elektriserende erotische spanning tussen Blauwbaard en Judith is hem minder gelukt. Maar zijn krachttoer is vooral dat hij de opera ontdoet van zijn loden zwaarte, en die omtovert in een gestileerd stilleven van licht en schaduw.
Ambitieuze locatieprojecten als deze verwacht je op grote festivals. Dat een operahuis dit soort avontuurlijke trip in zijn seizoen aanbiedt, is zeldzaam en verfrissend. Misschien kan het welslagen ervan Opera Vlaanderen verleiden om deze Blauwbaard ook tot bij ons te brengen.