Het Manipulatieve Geheugen
Gerrit Vermeiren | (H)ART, 1 November 2006
Sinds een jaar of drie is de aandacht rond het werk van Hans Op de Beeck (1969, Turnhout) exponentieel gestegen. Op de Beeck, één van de twee Belgische kunstenaars (naast Luc Deleu) die met werk vertegenwoordigd waren op de zesde Biënnale van Shanghai (tot 5 november), wist in de afgelopen jaren enkele misverstanden over zijn kunst bij te stellen. Zo is het nu duidelijk dat hij veel meer is dan de ‘maquettekunstenaar’ waarvoor hij aan het begin van zijn carrière weleens versleten werd. Bovendien slaagt hij erin om producties op touw te zetten van een indrukwekkende schaal, waardoor bijvoorbeeld zijn videowerk filmischer geworden is, in zekere zin professionele cinema, iets wat bijzonder betekenisvol lijkt in relatie tot de rest van zijn werk. Maar misschien nog het belangrijkste is dat het spectrum van gevoelens dat toeschouwers met zijn werk associëren veel breder geworden is. Er waart zeer zeker nog melancholie door zijn werken, maar in wezen zijn ze tegelijk dreigend en grappig, ernstig en absurd. Op de Beeck is werkzaam in het mistige gebied tussen het geheugen en de visuele realiteit. Voor zij die willen binnentreden in de illusie is die overtuigend genoeg, voor zij die afstand willen houden is ze voldoende artificieel en doorzichtig geconstrueerd. We treffen de kunstenaar bij de drukke voorbereidingen van zijn nieuwe tentoonstelling ‘Family (Scenes and Scenery)’ die vanaf 9 november loopt in de galerie van Xavier Hufkens te Brussel.
Hans Op de Beeck: ‘Bij Xavier zal ik een geheel van werken tonen dat zich concentreert op het huiselijke decor en wat het kan communiceren over de kleinste sociale structuur - het gezin - en de familiale context. In het verleden heb ik redelijk veel rond grote sociologische verhalen gewerkt, zoals de grootstedelijke context, de vluchtelingenproblematiek, ... Nu wilde ik nog eens teruggaan naar het hele kleine verhaal, naar het verhaal van het gezin en hoe wij trachten om te gaan met die kleine ruimte. De titel van de tentoonstelling refereert aan familiescènes en decors, omdat er niks zo vergankelijk en vluchtig is. Er komt een nieuwe bewoner in het appartement en alles wordt er uit geflikkerd. Het is iets wat van de ene op de andere dag kan uitgeveegd worden en toch is het iets waarmee we onszelf identificeren, waarmee we onszelf omringen en waarin we ons geborgen kunnen voelen. Dus daar is iets heel dubbel aan, bijna een tragikomisch gegeven. Er wordt heel veel affectie en verwachting in geprojecteerd.
Een interieur is ook een portret van iemand, het zegt heel veel over hoe een persoon functioneert: is die sociaal "vernetwerkt" of is dat een eenzaat, is dat een huishouden met kinderen, …? Het is interessant hoe je een interieur - op schaal of uitvergroot - als betekenisdrager kunt gebruiken voor intermenselijke constructies en relaties. Hoe kan ruimte vermenselijkt worden? Het zijn een soort van uitgedachte interieurs die vermoedelijke levens naar voren brengen.’
Schaal is een belangrijk element in je oeuvre. Hoe kies je de schaal voor een bepaald werk en wat is de betekenis van iets vergroten of verkleinen?
Op de Beeck: ‘Het gaat om de constructie van een soort parallelle realiteit via iets dat je onmiddellijk herkent als reële ruimte, maar toch is het geen functionele ruimte. Ruimte op schaal blijft ook ruimte. Maar ik heb helemaal geen fascinatie voor het kleine of het gedetailleerde en daar ben ik soms verkeerd in begrepen geweest. Mijn fascinatie ligt in de eerste plaats bij het beeld en bij wat een beeld kan vertellen. Daarom heb ik ook veel videowerk gemaakt, animatiefilms, tekeningen, fotoreeksen, ... Gewoon omdat ik niet vanuit een medium vertrek, maar vanuit een beeld. Ik zoek naar hoe ik dat beeld het meest urgent of het meest gearticuleerd naar voren kan brengen, opdat het in dialoog zou kunnen gaan met de toeschouwer. De thematiek waar ik rond werk voor deze tentoonstelling - de huiselijke context als het ultieme microdecor - levert een geheel van werken op die vorm krijgen in verschillende media. Er is installatie-achtig werk, meer uitgesproken sculpturaal werk, fotowerk, video, … Voor het eerst ook bas-reliëfs, die ik als een soort van driedimensionale tekeningen zie.’
Naast het ruimtelijke aspect, lijkt tijd een belangrijke factor te zijn. Ik heb vaak de indruk van een schilderkunstige tijd, in de zin van een stolling, van vertragen ...
Op de Beeck: ‘Ja, dat is er zeker. Ik denk dat er een grote nood is aan het vinden van een stille ruimte, een ruimte waarin alle verhalen worden losgelaten, en dan in eerste instantie het identiteitsverhaal. Dat je niet meer hoeft te performen wie je bent, dat je gewoon ‘bent’ met de dingen. En dat is inderdaad de gestolde tijd of het tijdloos vacuüm dat je terugvindt in de schilderkunstige traditie. De uitnodiging eventjes alles los te laten. Je ziet dat ook vandaag, mensen die op een brug over de snelweg staan en gewoon kijken naar de auto's die eronderdoor flitsen. Er gebeurt niets, dat beeld is altijd constant, er zit geen verhaal aan, en toch zie je altijd mensen op die bruggen staan. Geen verhaal, alleen beweging, een beetje zoals het staren naar de zee.
Veel van mijn werk speelt daarop in - bijvoorbeeld T-Mart, het werk dat nu naar de Biënnale van Shanghai is gegaan, een soort sculpturale vertaling van een hele grote supermarkt bij nacht. Het dak is open en als toeschouwer kijk je in het interieur. In dat interieur wordt er een lichtanimatie geprojecteerd die de perceptie van de binnenruimte doet kantelen van een wijk met sociale woonblokken naar het moederbord van een computer. Je wordt voortdurend heen en weer geslingerd tussen micro- en macroschaal. Toen ik dat werk voor het eerst toonde (in het MuHKA, Antwerpen), dan kreeg ik de vraag of mijn werk een commentaar was op consumentarisme, terwijl ik het leven veeleer als een absurde conditie zie en mij niet bij machte voel een dergelijke evolutie ten goede of ten kwade te duiden. Met de voorgeprogrammeerdheid en gestructureerdheid van ruimtes van een supermarkt wil ik gewoon dat tijdloos moment tonen. Het is een beetje een bevrijding om mee te kunnen drijven op een geautomatiseerd bestaan. Tegelijk is dat ethisch gevaarlijk; je moet een politieke of sociale alertheid behouden om concreet in de realiteit te staan. Maar daarnaast heeft het automatiseren van het bestaan een bepaalde schoonheid. Als je meedrijft op het ritme van een grootstad, en je identiteitsbesef verliest, heeft dat een schoonheid want je komt in een niet-talig verhaal terecht. Op bepaalde momenten is het alsof je lichaam als vanzelf naar die niet-talige ruimte toeschuift. Ik wil meer spreken over dat soort elementen en over de onhandigheid van de mens om daar mee om te gaan, omdat ik die aandoenlijk vind. Slechte architectuur, onhandig ingerichte speelterreinen voor kinderen, het voortdurend falen van de mens om de open ruimte naar zijn hand te zetten … Als figuratief kunstenaar, met een heel "instapbare" taal, pik ik elementen uit het hier en nu, uit de herkenbare wereld.’
In sommige van je werken bepaal je niet zozeer hetgeen waarnaar gekeken wordt, je bepaalt eerder de voorwaarden voor het kijken, stuurt het perspectief op de realiteit. Ervaar je dat als een omkering van je strategie, als figuratief kunstenaar?
Op de Beeck: 'Ik probeer niet te zeer een lineair traject af te leggen. Je kunt inderdaad van een omkering spreken indien je de toeschouwer een beperkt perspectief biedt op een virtuele ruimte, of de gesimuleerde buitenruimte. Het is een aftasten van in welke mate je de toeschouwer totale bewegingsvrijheid biedt, of in een conditie plaatst waar hij ja of nee kan tegen zeggen. Waar ik van hou, is het kantelmoment tussen "het is maar decor" en iets dat geloofwaardig wordt, iets dat je voor waar neemt op zijn manier. Ik vind het leuk om onmiddellijk toe te geven "het is maar een setting", maar tegelijk wil ik je de uitnodiging geven om daarin mee te gaan. In die zin vind ik het zeer gelijkaardig aan een theatervoorstelling. Ik werk trouwens nooit met readymades; zelfs in de zeer grote installaties is alles geconstrueerd. Dat maken heeft iets van een ‘verdichting’, zoals die zich in het geheugen voordoet. Het is een beetje zoals als volwassene terugkomen op de speelplaats waar je als kind gespeeld hebt. Dat is altijd een tegenvaller, het is veel kleiner, betrekkelijker en lelijker dan in je herinnering. Die manipulatieve kant van het geheugen is iets wat ook gebeurt in het figuratieve kunstwerk, waarbij je niet vanuit fotomateriaal, maar net vanuit dat geheugen een essentie probeert te construeren. Zoiets wordt nooit een simulatie. Ik kies meteen voor de interpretatie.’