Een ziekenhuisbed in de kerk
Lars Kwakkenbos | De Standaard, 2 January 2008
In de Sint-Pieterskerk in Leuven, tussen schilderijen van Dirk Bouts, staan installaties van Hans Op de Beeck. Zijn boodschap: de moderne mens dreigt zichzelf in te halen.
leuven - Hans Op de Beeck (1969) heeft intussen een stevige faam. Hij is een van de meest gevraagde Vlaamse kunstenaars in het buitenland en heeft ook steeds meer succes als scenograaf. In de Sint-Pieterskerk in Leuven toont hij nieuw werk naast werk dat eerder al in het buitenland te zien was.
De installaties staan op het hoogkoor. Eén ervan bestaat uit een heleboel koffers en andere bagage, tot en met een teddybeer die wellicht mee moest in het vliegtuig. Een andere bestaat uit een bureau, computers, keyboards, monitoren, kopieermachines, modems, camera’s en een wirwar van draden. Niets in de twee installaties is echt, niets werkt en alles is pikzwart. Reisbagage en een chaotische thuisstudio worden plots doembeelden.
Achteraan op het hoogkoor staat nog een derde installatie. Een ziekenhuisbed wordt omgeven door een wirwar van plastic buisjes, baxters, statieven en apparaten. Helemaal wit, ditmaal. Over het bed valt artificieel daglicht en uit een paar kleine boxen komt ruis en hoor je mensen.
Het hoogkoor van de kerk is hierdoor een desolate plek geworden. De titel van het werk luidt Extensions, dat betekent ‘verlengstukken’. Computers, koffers en infusen: we lopen allemaal met verlengstukken in de wereld rond en binnenkort zitten zulke verlengstukken wellicht ook aan ons eigen lichaam vast.
In vijf hoge glazen vitrines ten slotte staan vijf kleine mensfiguren. Technici van een bedrijf dat medische prothesen maakt, monteerden de figuren. Iris, Anke, Eric, Yves-Pascale en Ingrid zien er opvallend realistisch uit. Ze hebben een warme tint. Het vermoeden dat dit replica’s van echte mensen zijn, klopt: Op de Beeck vertrok van 3D-foto’s en scande ze in, waarna hij hun lichamen op de computer bewerkte en er extensies aan monteerde. Hun arm of been, bijvoorbeeld, verving hij door bionische ledematen.
De publiekstekst bij de tentoonstelling is doorspekt met gewichtige vragen: appreciëren we het echte ‘reizen’ nog wel? Hebben we nog volledige controle over ons doen en laten? In een verhaal dat Op de Beeck zelf in de catalogus heeft gepubliceerd, en waarin de installaties als motieven opduiken, gebeurt hetzelfde.
Het zijn alleen maar vragen, natuurlijk, en Op de Beeck hoedt zich ervoor zwart op wit een antwoord te formuleren. Maar zijn installaties lijken wel zo’n antwoord te bieden. Donkerte, verbleekt licht, geen schakeringen of kleuren ... weltschmerz kan mooi zijn, maar in dit geval dreigt de kunst een stille getuige van een overjaarse cultuurkritiek te worden. De wereld gaat almaar harder, machines worden almaar slimmer en wij worden daar niet altijd gelukkiger van: Hans Op de Beeck vergroot die boodschap tegenwoordig iets te letterlijk uit. Zijn beeldverhalen bestaan nog altijd uit eenvoudige en heldere metaforen, en daarmee ontroert hij ongetwijfeld nog altijd veel mensen. Maar de melancholie die in vroeger werk uitging van een simpele maquette van een verlaten kruispunt, is er niet meer.
In de crypte van de kerk is er ook nog een digitale animatiefilm te zien, waarin iemand ’s nachts door een groot gebouw dwaalt. Het gebouw blijkt een ziekenhuis te zijn, een plek dus waar mensen worden geboren en geopereerd, en waar mensen sterven. Je hoort een hartslagmeter en het kloppen van een hart, maar patiënten, dokters of verplegers zijn er, op een gevuld bed na, niet te zien. Ook deze film ziet er desolaat uit, waarmee wordt herinnerd aan een soort ongemak dat wel eens typisch modern zou kunnen zijn. Ditmaal ligt de moraal er gelukkig minder dik op en blijft er vooral een gevoel over.