Vlaanderen, ook mijn land
Filip Tielens | De Standaard, 18 June 2022
Choreograaf Sidi Larbi Cherkaoui dolt in Vlaemsch (chez moi) met de verheerlijking van het Vlaamse erfgoed én deelt speldenprikjes uit aan wie vindt dat Vlaanderen zich meer moet terugplooien op zichzelf.
Het is een trend: theaterstukken die op speels-kritische wijze onze glorieuze omgang met ‘Vlaamse meesters’ onder de loep nemen. In maart was er het sterke Flemish primitives, waarin regisseur Chokri Ben Chikha een talentenjacht ensceneerde, gepresenteerd door Francesca Vanthielen en met zes ‘nieuwe Vlamingen’ als kandidaten. Vol overgave voerden zij beroemde choreografieën op van Anne Teresa De Keersmaeker, Wim Vandekeybus en Alain Platel, de iconen van de Vlaamse golf uit de jaren 80 én ook nu nog steeds de referenties in de wereld van de hedendaagse dans.
Als de jonge dansers op scène, met roots over de hele wereld, bij ons willen doorbreken, moeten ze zich dus eerst meten met onze ‘Vlaamse canon’, zo leek het wel, of proberen om zich ertegen af te zetten. Daarbij komen waarden als discipline, een superioriteitsgevoel én een minderwaardigheidscomplex goed van pas, want volgens Ben Chikha vormen ze dé cocktail van het ‘unieke Vlaamse DNA’.
Wie zich evengoed een Vlaamse meester mag noemen, maar dan een van na de eeuwwisseling, is Sidi Larbi Cherkaoui. Over de hele wereld maakt hij dansproducties en ook Beyoncé weet de Belgische choreograaf te vinden. Dat na Ben Chikha, met Tunesische ouders en opgegroeid in Blankenberge, nu ook Cherkaoui zich vastbijt in dat Vlaamse (artistieke) erfgoed, is geen toeval. Als rasechte Antwerpenaar, met een Vlaamse moeder die haar zoon in de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal de liefde bijbracht voor Rubens en co., is Cherkaoui al bijna een halve eeuw doordrongen van de Vlaamse cultuur. Alleen ziet de buitenwereld hem, door de ‘vreemd’ klinkende naam die hij kreeg van zijn Marokkaanse vader, vaak als een ‘halve’ Vlaming. Zelf voelt hij zich Vlaming én Marokkaan.
Doe maar gewoon
‘Wat is dat, mijn Vlaamse DNA?’, vroeg Cherkaoui zich eerder af in deze krant. Het resultaat van die zelfstudie en maatschappijanalyse ging deze week in première in de Brusselse KVS, onder de naam Vlaemsch (chez moi). Daarvoor werkte Cherkaoui voor de tweede keer samen met beeldend kunstenaar Hans Op de Beeck. Die ontwierp een volledig grijze ruimte, een soort geabstraheerde zolderkamer met stellingen, waar de duiven graag in de nok vertoeven. Het is een typisch Vlaamse koterij, in de kleur van de kenmerkende betonplaten die tuinen van elkaar scheiden, vol verzamelde rommel en met rolluiken. Het grijs is typisch voor Op de Beecks werk, maar misschien ook voor Vlaanderen, met zijn grijze lucht en mentaliteit van ‘doe maar gewoon, dat is al gek genoeg’.
Ook in de scènes die Cherkaoui in dat decor opvoert, wemelt het van de referenties aan ‘Vlaams-zijn’. Er is een (weinig uitgewerkte) wielerscène, een leuke vendelzwaaichoreografie en soms dragen de dansers een Jupiler-T-shirt en scoutspakjes. Daarnaast bedacht kostuumontwerper Jan-Jan Van Essche sierlijke witte en zwarte gewaden, geïnspireerd door werkmansoutfits.
We zouden overigens zweren dat de opening met de moemoe in bed (rol van zangeres Christine Leboutte) een postume ode is aan Reinhilde Decleir in Van vlees en bloed. Maar waarschijnlijk is die (groot)moederfiguur ook gebaseerd op Cherkaouis eigen moeder, of toch de vrouwen van die generatie, met gevleugelde uitspraken als ‘het is niet alle dagen kermis’. Herkenbaar is ook de scène met de vele kaders die een familiegalerij moet voorstellen. Daarbij vertelt de moeder over alle dwarsverbanden tussen de foto’s, met die typische trots en gêne al naargelang van wie er afgebeeld wordt (hier belichaamd door de dansers die hun hoofd door de lege kaders steken, een geestig moment).
In de eerste helft van de voorstelling spelen die kaders een belangrijke rol, al had er in die scènes wat geknipt mogen worden. In de eerste monoloog geeft acteur Darryl E. Woods, net als zangeres Leboutte en danser Kazutomi ‘Tsuki’ Kozuki een ouwe getrouwe in het werk van Cherkaoui, meer tekst en uitleg. We leven allemaal in andere culturele realiteiten, vertelt hij, met een eigen kader op de wereld. Het is pas door onze blik te ‘herkaderen’ en ons open te stellen voor wat vreemd of onbekend is en uit andere culturen komt, dat het leven zijn grijsheid ontstijgt en we als mens groeien. Het is geen nieuwe boodschap, en Cherkaouis woorden zijn minder poëtisch dan zijn choreografieën, maar het is wel een perfecte synthese van waar ’s mans indrukwekkende oeuvre in wezen over gaat: de meerwaarde van culturele kruisbestuiving.
Die meerstemmigheid komt nog het best tot uiting in de polyfonie waar Cherkaoui al zijn hele carrière geregeld naar teruggrijpt. ‘Bij polyfonie legt elke stem een eigen weg af en toch vlechten ze zich samen tot een gelaagd tapijt’, vertelde hij eerder in De Standaard. Het muziekgenre, waarin de ‘fiamminghi’ (zoals kunstenaars afkomstig uit de Lage Landen werden genoemd) al sinds de veertiende eeuw wereldtop zijn, inspireert Cherkaoui: hoe je typisch Vlaams kunt zijn en toch uit meerdere lagen kunt bestaan. Ook de luit van muzikant Floris De Rycker, die optreedt met zijn muziekensemble Ratas del Viejo Mundo, is een ‘typisch Vlaams’ instrument waarvan de wortels elders liggen: bij de oed, een Arabisch snareninstrument.
Leeuw van Vlaanderen
In de voorstelling brengt het ensemble allerlei nummers, van ‘De Leeuw van Vlaanderen’ tot Latijnse liederen en ‘Marieke’ van Jacques Brel. Ze zingen ook nummers van Wannes Van de Velde, over hoe veel Vlamingen zich in hun taalgebruik onderdrukt voelen (‘’t Is Vlaams ... ’t trekt op geen kloten’) en zich voor de kar lieten spannen van de collaboratie (‘De flamingant ne me traîtez’). Het valt op dat meerdere van de gekozen Vlaamse liederen over verzet gaan: tegen de Franstaligen, de Spanjaarden met hun pokken … Dat Vlaanderen zo vaak onder de voet is gelopen door buitenlandse bezetters, uit zich in onze volksliederen.
Zoals wel vaker wisselt Cherkaoui serieuze, lyrische scènes af met komische, luchtige intermezzo’s. Zo leidt een gids ons rond door wat zou kunnen doorgaan voor een ‘museum van Vlaanderen’ dat aandacht besteedt aan de minder heuglijke momenten: een heks op de brandstapel, een vergeten schilder (‘ze is niet meer bekend, want vrouw en niet wit’), enzovoort. Cherkaoui kiest voor de parodie om zijn punt te maken, maar blijft vaak aan de oppervlakte.
Dat geldt ook voor de feitelijke mededeling dat bij de Vlaamse verkiezingen in 2019 de N-VA en Vlaams Belang samen 43,3 procent van de stemmen behaalden. Daaraan worden geen verdere gedachten of conclusies verbonden, het is gewoon een van de vele citaten die de revue passeren. Wie een kritische dissectie verwacht van radicaal of racistisch Vlaanderen, is hier aan het verkeerde adres. Al illustreert de scène waarin een zwarte danser zingt en de anderen hun ogen en oren bedekken treffend hoe veel Vlamingen mensen van kleur niet willen zien of horen.
Zo’n 32 procent van de Belgische bevolking heeft migratieroots of een buitenlandse nationaliteit, horen we in de voorstelling. Dansers met origine in onder meer Japan, Israël, Oekraïne en Congo vormen een contrast met de oude, Vlaamse volksmuziek. Louter door hun aanwezigheid bewijzen ze al hoe mooi en vanzelfsprekend diversiteit is. Dat doen ze even ook expliciet wanneer ze een zin in hun eigen moedertaal uitspreken. Elders zingt Khalid Koujili El Yakoubi een wiegelied in het Arabisch en noemt hij het een meerwaarde om als kind op te groeien tussen twee werelden (‘Ik kan het heelal in de wolken lezen’).
Adieu Anvers
Een terugkerend motief in de voorstelling is wat je zou kunnen omschrijven als ‘geschilderde choreografie’, geïnspireerd door de grote Vlaamse schilders van weleer waar toeristische themajaren aan worden opgehangen. Dansen is in wezen schilderen met ledematen, wat hier nog extra benadrukt wordt wanneer twee dansers de bewegingen van een derde ‘marionetdanser’ letterlijk schilderen met verfkwasten. Het is een erg knappe scène, net als het schermduet met penselen. Elders nemen de dansers de positie aan van de figuren op Het laatste avondmaal van Rubens, om te transformeren in dat van Da Vinci en Dalí – alsof Cherkaoui wil zeggen dat archetypische taferelen als deze in veel culturen bestaan.
Vlaemsch (chez moi) kent ups en downs en er had een kwartier uit gekund, maar het laatste kwartier is knap. Voorbij de parodie is er ruimte voor oprechte emotie. Je zou zweren dat in de keuze voor het lied ‘Adieu Anvers’ van Noé Faignient een persoonlijke boodschap schuilt van Cherkaoui, die onlangs Opera Ballet Vlaanderen (met hoofdbasis in Antwerpen) ruilde voor het balletgezelschap van Genève. Maar zelfs al haal je Cherkaoui weg uit Vlaanderen, dan nog zal je Vlaanderen nooit kunnen weghalen uit Cherkaoui, bewijst deze voorstelling.