Als een boek begint te zingen
Veerle Vinden Bosch | De Standaard, 7 May 2022
Wanneer kapituleert een mens? Wanneer zegt hij: het hoeft niet meer? Het is een belangrijke vraag in Stefan Hertmans’ roman De bekeerlinge, en straks ook in de gelijknamige opera. Dinsdag is de wereldpremière. Wij kregen een blik achter de schermen.
Soms lijkt het alsof een onderwerp de kunstenaar vindt en niet andersom. Toen componist Wim Henderickx in 2016 werkte aan de score voor Revelations, een muziektheaterproductie rond de Visioenen van de 13de-eeuwse mystica en dichteres Hadewych, zag hij schrijver Stefan Hertmans op televisie praten over zijn laatste roman, De bekeerlinge. In dat boek reist Hertmans de 11de-eeuwse Vigdis Adelaïs achterna, een hooggeboren christelijk meisje uit Rouen, dochter van een Normandische Viking en een Vlaamse moeder, die al haar bruggen opblaast door weg te lopen met een joodse jongen. In een tijd waarin fanatisme en godsdiensthaat hoog oplaaien, de paus oproept tot een heilige oorlog en de reconquista in Spanje wind in de zeilen krijgt, wordt ze een joodse bekeerlinge. Vigdis en David, geliefden en eeuwig opgejaagden, vinden een schuilplaats in Monieux, een afgelegen dorp met een aanzienlijke joodse bevolking hoog in de rotsen van de Vaucluse. Een veilige haven, tot die noodlottige dag in 1096, wanneer troepen van het oostwaarts trekkende Provençaalse kruisvaartleger het dorp binnenvallen. Wat begint met voedsel inslaan wordt een rooftocht, die ontaardt in een pogrom. David komt om, Vigdis’ kinderen worden meegenomen. Ze reist ze achterna, tot in Egypte toe, en gaat uiteindelijk ten onder. Hertmans, die haast een millennium later een schrijfplek in het idyllische Monieux vond, probeert zich in zijn roman te verbeelden hoe het moet zijn geweest om in de schoenen van zijn 11de-eeuwse dorpsgenote te staan.
De geboorte van Venus
Henderickx was geboeid door het relaas. De bekeerlinge kon mogelijk dienen als research voor de muziek van Revelations, dacht hij, maar er gebeurde iets heel anders. ‘Ik las het boek en het begon meteen te klinken voor mij. Alles waarmee ik bezig ben, zowel in mijn artistieke als in mijn persoonlijke leven, kwam erin samen. Ik had meteen de muzikale storyline van het boek in mijn hoofd. Ik las het in twee dagen, en op de derde dag schreef ik mijn opera.’ Het klinkt haast als een scheppingsverhaal. En dat is het ook, al nam de realisatie van de tweeënhalf uur durende opera geen zeven dagen, maar vijf jaar in beslag en kwam er een heel legertje mensen bij kijken. De bekeer linge gaat volgende week in première in de Antwerpse Opera. De repetities zijn in volle gang. Alle radertjes moeten nu in elkaar worden gepast: het orkest, de solisten, het koor van Opera Ballet Vlaanderen, het Stadskoor, dat is samengesteld uit Antwerpenaren uit alle uithoeken van de stad, het Kinderkoor van Opera Ballet Vlaanderen, de regie, de decors, belichting en geluid. Daar een geoliede machine van maken, is een titanenwerk. Vandaag staan twee lange repetities op het programma. In de donkere zaal zitten groepjes mensen achter laptops geconcentreerd te volgen: lichttechnici, geluidsmensen, de regisseur met zijn assistenten. Zij zitten druk te noteren in notitieboekjes – dit is vooral een muzikale repetitie, de regie mag vandaag niet tussenkomen. Belichting wordt aangepast, er wordt druk gediscussieerd over de positie van props, hoe ze op de bühne moeten komen en weer weg gehaald, welke weg de koorleden moeten volgen als ze op de scène komen en weer afgaan. Er is een doopritueel te zien. Vigdis, vertolkt door een vijf maanden zwangere Lore Binon, staat in een schelpvormige zandbak. Het doet wat denken aan De geboorte van Venus van Botticelli. Ondertussen zingt het koor een indrukwekkend Magnificat. Dirigent Koen Kessels neemt gedetailleerd elke scène door: hier moet het meer staccato, daar met meer drive, elders klinken de strijkers nog niet lyrisch genoeg. Een zanger is even zijn tekst kwijt, de monitor waarop die af te lezen zou moeten zijn, staat niet aan. Het is een bijenkorf, iedereen is gefocust op zijn taak.
Meteen ruzie
Terug naar 2017. Librettist Krystian Lada had het boek al gelezen toen hij werd gevraagd voor het project. Ook hij had van meet af aan het gevoel dat De bekeerlinge ‘operamateriaal’ was. ‘Opera leent zich heel goed voor grote verhalen die niet alleen iets vertellen over een personage dat abrupte inner lijke conflicten beleeft, maar ook over de mensheid’, zegt hij via Zoom. ‘Dit boek doet dat. Het is het verhaal van een jonge vrouw uit de 11de eeuw, maar tegelijk vertelt het iets over religie, over migratie, over leven in een diverse samenleving.’
‘Wim had van bij het begin veel klanken, geluiden en muziek in zijn hoofd. Dat was heel inspirerend: hij had al een universum gecreëerd, een soort goddelijke chaos waaruit we stemmen en scènes moesten ontwikkelen.’ Dat deden Henderickx en Lada tijdens de twee eerste lockdowns, elk in hun eigen werkkamer. ‘We deden om de andere dag Zoomsessies. Had ik een stukje tekst klaar, dan reageerde Wim daarop met muziek, hij zong of speelde voor. En omgekeerd. Een ongewone manier van werken, maar wel boeiend.’
Wim Henderickx: ‘Ik las het boek in twee dagen. Op de derde dag schreef ik de opera.’ Veel hedendaagse operalibretti zijn meer collages dan teksten, aldus Lada. ‘Maar Wims verbeelding werkt anders, hij wil verhalen vertellen. Daarom besloot ik filmisch te werken en telkens midden in een scène te beginnen. Een van de eerste scènes is een ruzie tussen Vigdis’ ouders. Normaal zie je de personages dan eerst een gesprek beginnen, dat daarna ontaardt in een ruzie. Bij ons beland je vanaf seconde één in de ruzie. Dat heeft gevolgen: de personages moeten meteen heel scherp en duidelijk zijn neergezet.’ Maar het creëert ook vaart. ‘Dat was mijn manier om Wims energie in het libretto te vertalen, want hij is een vulkaan. Dat voel je bijna als je naast hem staat, en het zit ook in zijn muziek.’
Hertmans’ roman is gestoeld op stevige research. Lada ging op zoek naar de oorspronkelijke bronnen en verwerkte die in het libretto, zoals de rede die paus Urbanus II uitsprak toen hij opriep tot de kruistocht. ‘Dat is regelrechte haatspraak. Ik heb ze vermengd met boze speeches van Trump. Er zitten tien eeuwen tussen en we zijn niet wijzer geworden.’
De opera begint met een Magnificat en eindigt met een kaddisj, een joodse treurzang. ‘Gerard Mortier zei altijd: mensen moeten weer kathedralen bouwen’, zegt Henderickx. ‘Een tuinhuisje kan iedereen wel bricoleren, maar voor een kathedraal moet je minstens een architect hebben. Ik bedoel dat niet pretentieus, maar ik wilde echt wel een groot werk bouwen, dus moest ik weten hoe het begint en eindigt. Ergens is die kaddisj ook een loutering, ik zie er zelfs een vorm van hoop in. Het was voor mij belangrijk, niet alleen op muzikaal, maar ook op filosofisch en religieus vlak dat de opera wordt gedragen door die twee grote religies.’
Hans Op de Beeck neemt zowel de regie als de scenografie en de kostuums voor zijn rekening. Vanuit zijn achtergrond als beeldend kunstenaar is hij aan de slag gegaan met het libretto. Hij heeft zijn enscenering veeleer meta forisch opgevat. Een scène waarin Vigdis wordt verkracht, wordt in het libretto gevisualiseerd door Vigdis te ontdubbelen en een danseres op de scène te zetten, waardoor ze naar zichzelf kan kijken, alsof ze uit zichzelf treedt. Op de Beeck verving de danseres door een pop die sprekend op Vigdis lijkt. ‘Ze wordt bij de keel vastgehouden, of haar gezicht wordt weggeduwd in alle kalmte en rust, alsof het een soort tai chi is. Het is een abstractie van agressie. Ook dingen die je traag en poëtisch brengt, kunnen beklemmen.’
Zeewier en vuur
Abstrahering, poëzie: het zijn sleutelwoorden in de enscenering. Op de Beeck ziet de voorstelling als een soort poppentheater. ‘Ik zet het hele operakoor in als in het zwart geklede poppenspelers, zoals in het Japanse bunrakutheater. Ze staan voor de wereld die onverstoorbaar doordraait. Op het ene moment luisteren ze naar een foute speech van een narrenfiguur, dan weer vormen hun armen een bos van traag wuivend zeewier dat David en Vigdis naar hun eerste intimiteit leidt, of verbeelden ze de likkende tongen van de brandstapel. In alle stilte transformeert de menigte in telkens een andere rol.’
Op de scène is een grote lijst te zien, als een podiumbrede poppenkast. Koorleden draaien aan imposante tandwielen om grote geschilderde scènedoeken op en neer te laten. Zo wordt er van locatie gewisseld. ‘Ik dacht: ik ga nu eens niet met nieuwe media werken, maar oldskool. Ik heb het soms lastig in theater- of operavoorstellingen als videoprojectie in compe titie gaat met de performer. Als je een performer op de bühne ziet met een enorme uitvergroting achter hem, dan kijk je automatisch naar het scherm. Dat wilde ik voor deze opera echt niet. Wim laat de personages vaak zo broos en menselijk resoneren. Als je dan gewoon een mens ziet op de bühne: dat is zo mooi. De muziek is groots, lyrisch emotioneel, dynamisch, vol. Ik wilde daar visueel een kalme wereld tegenoverstellen, ruimte creëren.’
Lichttechnici, geluidsmensen en de regisseur met zijn assistenten zitten geconcentreerd te volgen in de donkere zaal. ‘Hans heeft eigenlijk de muziek geregisseerd, en niet de tekst’, zegt Wim Henderickx. ‘Dat vind ik het mooiste cadeau dat hij me kon geven. Het is fantastisch hoe de regie bijna recht tegen de muziek ingaat, of veeleer: de muziek haar plaats geeft, maar er niet in meegaat. Anders zou het een overkill zijn.’
Een eerlijk geluid
Wat was het dat Henderickx zo trof in De bekeerlinge dat hij er vijf jaar mee wilde doorbrengen? ‘Eerst en vooral het idee van de onmogelijke liefde. Daarnaast de condition humaine: wanneer kapituleert een mens? Wanneer zeg je: het hoeft niet meer? Tot slot is er het religieuze aspect. Hoe mooi kunnen spiritualiteit en religie zijn. Praying to whom? is de ondertitel van de opera. Vigdis vraagt: tot wie moet ik bidden? Er zijn uitspraken als “May God bless our troops”, of “Allahoeakbar”. Maar van wie is die god? En wie is de god van de kruisvaarders? Zij hebben de heilige oorlog uitgevonden. We leren niet uit de geschiedenis. Opera gaat over grote verhalen, maar die moeten wel actueel zijn, anders is het een museum. Als componist moet je die grote thema’s muzikaal kunnen
weergeven. En dat was een godsgeschenk: ik ben een heel gretig iemand. Ik ben een grote fan van middeleeuwse en renaissancemuziek, ik heb heel mijn leven gemusiceerd met mensen uit het Midden-Oosten, en ik houd ook van experimentele muziek en technologie. Het komt hier allemaal samen. Onlangs kwam Stefan naar me toe en zei: “Wim, ik heb dit boek eigenlijk voor jou geschreven” (lacht).’
Het heeft ook te maken met deze fase in zijn leven, denkt Henderickx, waarin hij wil samenbrengen, synthetiseren, ‘waardoor ik opnieuw alles kan opengooien. Dat is voor mij als kunstenaar momenteel essentieel. Als je aan zo’n groot apparaat als een opera begint, moet je je bezinnen: waar sta ik, wat is mijn vakmanschap, mijn esthetiek, welke keuzes ga ik maken? Ik wilde dat grote orkest, ik wilde Arabische instrumenten – een oed, een doedoek en een qanûn – en elektronica. Ik wilde een sound creëren. Dat heb ik van de filmmuziek geleerd. Mijn klank is een combinatie van dat alles, samen gebracht tot een eerlijk geluid.’
Vrouwen die nee zeggen
In het begin waren er natuurlijk de woorden van Stefan Hertmans’ roman. Hij herkent Vigdis nog steeds, ‘al is ze natuurlijk veranderd: ze is een vrouw die praat, die zingt, terwijl ze in het boek geen gebenedijd woord zegt. Ik vind het als mannelijke auteur bijzonder belangrijk om in het schrijven die vrouwelijkheid op te zoeken. Eigenlijk gaat mijn omgang met vrouwelijke personages terug op mijn fascinatie voor Antigone, in wie je breekbaarheid en weerbaarheid samen ziet in een totaal verknoopte tragische vorm. Dat gaat zelfs op voor het vrouwelijke personage in mijn roman De opgang. Al die vrouwen zeggen “nee” tegen de patriarchale wet, waardoor ze de volle prijs betalen, maar tegelijk ook bakens verzetten. Ook Vigdis zegt nee. Mijn roman vertelt haar relaas, afgezien van het feit dat het ook een verhaal is over de kruistochten en het geweld in het 11de-eeuwse Europa, dat heel erg lijkt op het 21ste-eeuwse Europa, en dat het een boek is over mijn fascinaties met de joodse cultuur. Er komt veel in samen over mijn denken over literatuur.’